In het naoorlogse Rotterdam woonde Trudy Drescher vlak bij de waterrijke wildernis die zich op het puin van de Mariniersweg had gevormd. Daar speelde zij tussen het riet en observeerde zij het leven van kikkers, padden en salamanders. Ook maakte zij er kennis met de dood toen zij een gestorven vogeltje vond. In een poging de vergankelijkheid tegen te gaan, begon zij als kind dode dieren te tekenen. Zo natuurgetrouw mogelijk.
Toen Trudy in de zestiger jaren debuteerde met haar keramische beelden, werd het bijzondere karakter ervan meteen erkend. Kunstcriticus Dolf Welling bewonderde de virtuositeit van Dreschers keramiek en onderkende de geheel eigen plek ervan. “Ze houdt van de noblesse in de keramiek van anderen, maar wat háár gaande maakt is niet de behoefte, mooie dingen voort te brengen. Nog steeds is ze bezig, met deernis het levende te behoeden voor de vergankelijkheid.”
Trudy maakt met name dierplastieken. Kikkers, vogels, muizen. Haar werk getuigt van een nauwkeurige observatie van de natuur, ook – en in zekere zin juist – van de menselijke. In haar werk is de herkenning zo direct dat de vergelijking tussen mens en dier verdwijnt. In hun overeenkomstigheid vallen zij samen.
Voor Trudy Drescher is boetseren een tekenen in de ruimte, de vormen bouwt zij hol op. Zij gebruikt geen glazuur. Maar met uitsluitend klei is zij in staat kleurschakeringen te bereiken die een onderhuids leven doen vermoeden. Door verschillende soorten klei in subtiele kleurnuances te gebruiken, schildert zij als het ware met klei. De huid van de plastieken geeft zij hiermee een tere doorschijnendheid die de lichamelijkheid van het werk versterkt.
In reactie op deze website schreef etholoog, natuurjournalist en schrijver Frans van der Helm (1961) het volgende:
Het werk van Trudy Drescher geeft onnavolgbaar en altijd weer boeiend de aardsheid van de mens aan. Voor de beschouwer beweegt de balans doorlopend tussen ongekend en afstotend tot universeel mooi en vertrouwd. Dat mede dankzij een materiaalsoort die prachtig passende associatie met vochtige aarde oproept. Keramiek hoeft niet abstract kunstig of ‘gouden handen’-kleurig te zijn om als topwerk aan te spreken. Na veel aandacht voor Drescher in de tweede helft van de vorige eeuw is het werk aan hernieuwde waardering onderhevig, als haast ouderwets ambachtelijk én vernieuwend. Soms confronterend en dan weer als liefdevol diep rakend, met altijd een voelbare band met de vroege evolutie en dierlijke erfenis van de mens. De natuur en de natuur van de mens in vocht, vuur en aarde gevat.
1966 Galerie Wiegman, Rotterdam
1969 ’t Kapelhuis, Amersfoort
1970 De Doelen, Rotterdam
1972 ’t Kapelhuis, Amersfoort
1973 Galerie d’Eendt, Amsterdam
1987 Zoölogisch Museum, Amsterdam
Groepsexposities
1968 Galierie d’Eendt, Amsterdam
1969 Groninger Museum voor Stad en Lande, Groningen
1970 Zonnehof, Amersfoort
1971 Galerie de Tor, Amsterdam
1973 ‘Kijk Kikkers’, Westzaan
1973 Rotterdamse Keramisten I, Kunstzaal Zuid, Rotterdam
1975 Rotterdamse Keramisten II, Kunstzaal Zuid, Rotterdam
1976 ‘Hommage!’, Kunstzaal Zuid, Rotterdam
1980 ’t Kapelhuis, Amersfoort
1980 Diergaarde Blijdorp, Rotterdam (Amfibieëntentoonstelling)
1981 Galerie Lieve Hemel stoot je hoofd niet, Amsterdam
1982 Galerie Lieve Hemel stoot je hoofd niet, Amsterdam
1982 ‘Uit de klei getrokken’, Westzaan
1984 Tentoonstelling ‘Vrouwen verbeelden vrouwen’, Centrale bibliotheek Rotterdam
1985 ’t Kapelhuis, Amersfoort
– Galerie Maas, Rotterdam
Opleiding
Academie voor Beeldende Kunsten Rotterdam, 1962 – 1966Collecties
– Centraal Museum, Utrecht
– Stedelijk Museum Amsterdam
– Grassi Museum, Leipzig
– Particuliere collecties